Ik verblijf vijf dagen in de Peruviaanse hoofdstad Lima, die mooier en properder is als verwacht.
Vijf dagen zodat ik rustig de tijd heb om alle bezienswaardigheden op men gemakje te bezoeken.
My little room in Guayaquil
Many buildings with beautiful facades in Ecuador’s biggest town.
De laatste dag van men verblijf in de stad stak de diarree weer de kop.
Aangezien de Panamerica langs de kust weinig interessant is om te fietsen en te gevaarlijk verder noordelijk door regelmatig banditisme waar men niet steeds netjes vraagt om je bezittingen af te geven, en meer nog omdat het plaatselijke rijgedrag van de automobilisten op dit soort wegen niet echt uitnodigt tot aangenaam fietsen, besluit ik om alweer een bus te nemen, richting Guayquil, juist over de Ecuadoriaanse grens.
Nu vele weken diarree ben ik heel wat afgevallen en is het krachtenarsenaal niet op peil om gelijk opnieuw de Andes in te fietsen naar hoogtes tussen de vier- en vijfduizend meter, wat het enige alternatief is voor de Panamericana.
Na wat verdere recuperatie in Guayaquil kan ik dan een stukje landinwaarts fietsen en de ‘Trans-Ecuador’ rijden ( http://www.bikepacking.com/routes/trans-ecuador-dirt-road/ ) fietsen. Deze zal zwaar zijn, met opnieuw enorme bergpassen, maar wel over onverharde wegen, wat toch altijd interessanter is, mooier ook en je hebt er toch minder last van het verkeer.
Door de bus tot in Guayaquil te nemen heb ik nu ook de tijd om deze route rustig te fietsen.
Momenteel wordt wel aangeraden om in het noorden van Ecuador van de route af te wijken omdat het daar… “onrustig” is. Iets met protesten tegen uitbaters van een goudmijn.
Langs de kust is net noorden van Ecuador wordt zéér sterk afgeraden wegens banditisme, maar er is een andere weg door de bergen die wel oké zou zijn.
Binnen twee maanden heb ik dan een vlucht van Bogota naar Barcelona.
Nog een maandje Ecuador en een maandje Colombia dus.
In Latin-America, the churches are still full 🙂
I found myself a Thai restaurant in Guayaquil.
Dit uitstekende plan hield echter geen rekening met één iets wat roet in het eten blijft strooien.
Diarree waarvan de oorzaak niet gevonden wordt, of waar blijkbaar geen uitsluitsel over gegeven kan worden in Zuid-Amerika.
Is het nu wel of niet salmonella ?
En welke bacterie of virus is het dan ?
Of is het een parasiet ?
In de ziekenhuizen vond men telkens niets en de antibioticakuren werkten niet, of slechts heel tijdelijk.
Maanden antibiotica blijven innemen en zo verzwakt de Andes terug infietsen op stenen paden, ver van verdere medische zorgen is eigenlijk gewoon een dom idee, hoewel het me moeite gekost heeft het te laten vallen.
In Guayaquil besluit ik men vlucht te wijzigen en van daar naar huis te vliegen om even aan te sterken en de nodige onderzoeken te laten uitvoeren.
Ik verhuis naar een hotelletje in het stadscentrum want zal in totaal elf dagen in de stad verblijven.
heel veel heeft de havenstad niet te bieden, maar ik geniet ervan terug even in de tropen te zijn, een mooie en vrij rustige kamer te hebben en te kunnen kiezen uit een iets uitgebreider culinair aanbod
Enkele cijfertjes:
Total distance South-America: 12.298 km
Total altimeter South-America: 148.562 m
De volledige route in Zuid-Amerika (incl de busritten Camana – Lima & Lima – Guayaquil)
De ochtend dat ik Chivay verlaat kijk ik eerst nog efkes naar Sportweekend op ‘VRT.nu’ om nog een keer op de hoogte te zijn van de sportactualiteit.
Ik ben al twee dagen aan het twijfelen of ik langs de linkeroever van de Colca rivier door de canyon ga rijden, of de rechteroever.
De hoofdweg loopt over de linkeroever, maar er loopt ook een weggetje langs de andere kant, wel langer en meer klimwerk.
Ik besluit om toch over de hoofdweg te fietsen.
Het verkeer zal wel meevallen. Alle andere toeristen komen voor dag en dauw uit hun bed want ze moeten voor 8 uur op het 45 kilometer verderopgelegen viewpoint ‘Cruz del Condor’ zijn, om deze vogels te zien vliegen.
Tegen 10 uur komen de bussen dan terug.
Ik kom tegen 10 uur uit de douche.
Rond 12 uur fiets ik het dorp uit richting het ‘centro de interpretacion’, dat nog in aanbouw is. Hier duikt de weg de canyon in.
Dan zie ik dat als ik langs deze kant fiets ik de hele dag foto’s tegen de zon in moet trekken. Ik keer snel op men stappen weer, fiets terug naar en door het dorp en volg het weggetje langs de rechteroever.
Ook nog geasfalteerd. Het gaat wel gelijk flink op en neer.
Wanneer ik een achttal kilometer verder in het eerstvolgende dorpje Coporaque arriveer is het hele dorp uitgelopen en staat de fanfare me op te wachten.
Ze hebben zich ook allemaal netjes uitgedost. De vrouwen in hun kleurrijke kostuums en witte Eddy Wally hoedjes, de mannen met hun cowboy hoed op.
Er wordt ook veel bier gedronken en gedanst.
Wat fijn dat deze mensen er zo’n feest van maken dat ik door hun dorp fiets.
Er wordt me bier aangeboden, maar ik sla het af. Er moet nog gepresteerd worden vandaag.
Na een half uurtje fiets ik verder. Ook het asfalt laat ik in dit dorp achter me. Het weggetje wordt een slecht, bonkig pad.
Goed.
Ik daal steil af in de kloof richting de Colca, dwars door de in onbruik geraakte terrasbouw.
Dan weer omhoog naar het volgende dorp, Ichupampa.
In de verte hoor ik alweer de fanfare spelen en iedereen in het dorp heeft zich weer uitgedost op z’n paasbest. Deze keer hebben ze zelfs zes stieren helemaal versierd.
“Dit kan toch niet allemaal georganiseerd zijn voor een gringo fietser ?”, denk ik, dus vraag ik enkele gepensioneerden die voor de zwaar beschadigde kerk op een bankje zitten wat er aan de hand is.
Het feest van San Isidoro, zo blijkt.
De kerk is beschadigd door een aardbeving lang geleden.
De pastoor geeft een toespraak voor de kerk. Er is ook een beeld van San Isidoro wat rondgedragen wordt, opnieuw uitgebeeld met enkele stieren. Een man loopt rond met een lint rond z’n borst waarop San Isidoro gedrukt staat.
Hij zal de levende versie uitbeelden.
Hij heeft een soort van grote, platte pistolet op zen rug gebonden waar gaten inzitten en de bevolking bloemen insteekt.
Mannen en vrouwen drinken veel bier.
Ha, nogal wat anders dan die ramadan, die ook vandaag begint 🙂
Er wordt ook telkens een beetje bier over de stieren gegoten.
Ongetwijfeld hopen de boeren dat deze nu kalfjes gaan produceren die bier geven in plaats van melk.
Ik ben de enige toerist in het dorp, wat het hele gebeuren toch iets authentieks geeft. De dorpen zijn officieel trouwens onbereikbaar door wegenwerken, maar met de fiets of motor kan je erdoor.
Iedereen op z’n Paasbest voor het feest van San Isidoro. De vrouwen hebben hun typische Eddy Wallyhoedjes op en ook de stieren zijn uitgedost voor de festiviteiten.
Na een stevig klimmetje kom ik in het dorp Lari. Geen feestelijkheden hier, maar wel drie dronken mannen die me tegenhouden en iets over de wereldbeker voetbal en Andres Mendoza brabbelen.
Lari heeft een heel mooie kerk, de derde die ik bezoek vandaag.
Buiten Lari daal ik af, diep de kloof in van de Colca en vind een schitterend plekje voor de tent.
Hier, op 3.300 meter blijft de temperatuur na zonsondergang nog een tijdje aangenaam (met fleece en donsjas aan) en geniet ik van de sterren en melkweg.
De voorbije week stond ik telkens duizend meter hoger en werd het om zes uur ’s avonds als de zon weg was op enkele minuten bitter koud.
Inside the church in LariThe church in LariThe Colca Canyon, second deepest in the world between my tent and the mountain.Morning view from my tent.
Wanneer ik de volgende ochtend het zandweggetje afdaal richting het bruggetje over de Colca zie ik een pijl naar rechts staan: “Laguna 3 colores: 2 km”.
Beslist niet ver voor zo’n veelbelovende attractie.
Ik sla het weggetje in, wat na 1,4 km abrupt ten einde loopt.
Ik laat de fiets achter en wandel ver door het zompige gras. Nergens een laguna te bekennen.
Ik klim nog een heuvel over, maar ook daar niets.
Onverrichterzake keer ik op men stappen terug en klim terug naar de splitsing, om dan weer verder af te dalen in de kloof.
Voor het eerst sinds 51 dagen daal ik onder de 3.600 meter.
Voor eventjes maar.
Lama doing what’s necessary 🙂
Het bruggetje over de Colca rivier bevindt zich op 3.150 meter, waarna ik via een steil zandpad de canyon weer uitklim tot aan de geasfalteerde hoofdweg.
Daar is een ‘mirador’ waar ik men middagmaal opeet.
Er staat ook een houten barak die gesloten is.
Die zal ’s ochtends vroeg open zijn voor de busladingen toeristen die hier dan iets te drinken kunnen kopen.
Al snel komt er uit de kloof vanachter de bosjes een incavrouw gekropen die vraagt of ik nog water heb.
“Ja, water heb ik genoeg, maar een colaatje zou’k wel willen”.
Ze had enkel de fluo gele Incacola, maar dat is ook ok.
Ik eet verder men pistoleetjes op met uitzicht op de hoge Andes toppen.
Ergens tussen deze berg en deNevado Mismi die ik gisteren voorbij reed ligt de bron van de Amazone.
The bridge over the Colca river I have to cross, deep in the canyon.Just to the right of that snowy peak is the source of the Amazon river.
Over de asfaltweg, bijna zonder verkeer in de namiddag, fiets ik verder richting ‘Cruz Del Condor’.
Daar staan nog drie andere mensen die met de auto tot hier gereden zijn.
De kloof is hier indrukwekkend diep. De zon staat echter totaal verkeerd om er een goede foto van te maken.
Ook de condors blijken er in de late middag geen zin in te hebben.
Morgenvroeg is het hier een gekkenhuis met alle toeristen, dus ik fiets nog een beetje verder tot aan de Mirador de Tapay.
Daar loopt een smal zandweggetje verder de berg op. Na een tijdje kom ik op een plateau ideaal voor de tent met een spectaculair uitzicht op de hoge toppen aan de andere kant van de canyon.
Cruz del CondorColca Canyon
’s Ochtends zie ik twee backpackers zitten aan de Mirador de Tapay. Een Fransman en een Duitse. Zij zijn de hele nacht met bussen onderweg geweest van Arequipa tot hier.
Ik blijf het onbegrijpelijk vinden waarom die backpackers altijd ’s nachts met bussen liggen rond te tsjokken. Weten ze wel wat voor spectaculaire landschappen ze missen ??
Met men verrekijker zie ik op de parking aan de Mirador Cruz Del Condor zeker veertig bussen staan, minstens 500 mensen !
Hier staan we met drie.
Er waren geen condors te zien, maar net als ik doorrij komen er twee over gevlogen.
Er volgt opnieuw een afdaling naar ongeveer 3.200 meter en, onvermijdelijk, een klim die me opnieuw boven de 4.000 meter brengt.
Boven vliegt opnieuw een condor over me.
Slechts eenmaal eerder zag ik er drie, op Tierra del Fuego en dan de hele lengte van de Andes door Argentinië, chili en Bolivië geen enkele meer.
Cycling at the edge.
Aan men rechterzijde zie ik de enorm diepe kloof, maar nooit meer de bodem ervan. Ik fiets hier langs de diepste punten van de canyon.
Opnieuw daal ik via een reeks haarspeldbochten de diepte in naar het dorp Huambo.
Dit is de laatste plaats waar ik inkopen kan doen voor het 125 kilometer verderop gelegen El Pedrigal.
Het is al bijna vier uur wanneer ik iets gegeten heb en men inkopen gedaan heb, maar ik besluit toch het dorp te verlaten. Kamperen brengt me rustigere nachten, en vooral gezelligere als de betonnen hokken die je in een eventueel kamertje hier vindt.
Men laatste dag klimmen door de Centrale Andes werd nog een stevig dagje met eerst een klim naar 4.165 meter, dan een klein beetje dalen om opnieuw naar 4.185 meter te klimmen.
Dan volgt er een afdaling naar een zeer winderig dal. Totale verlatenheid hier.
De laatste klim overbrugt slechts een hoogteverschil van 350 meter naar men laatste pas, 4250 meter hoog.
Was het iets psychologisch, dat ik wist dat hierna enkel nog de lange afdaling naar de kust volgde, of was ik fysiek op het einde, ik weet het niet, maar ik heb een uur en drie kwartier gezwoegd en afgezien om die 350 hoogtemeters te overwinnen.
Het pad was slecht met grote keien, er stond een stevige, koude wind en ik had ontzettend last van men onderrug.
Dat gebeurde de twee vorige keren ook toen ik een verschot had gehad en daarna veel moest klimmen, maar met die koude en het gebonk op het keienpad werd het extra zwaar.
Bijna elke tien hoogtemeters moest ik voet aan de grond zetten.
Maar uiteindelijk bereik ik de top.
Eén of andere freak heeft hier op alle rotsblokken met rode en blauwe verf ‘propriedad privada’ gespoten.
Als ze zo tekeer geen in dit niemandsland, zal dat ook wel een onvoorspelbare gek zijn als hij je toch betrapt met je tentje, dus ik besluit alvast wat af te dalen.
Het keienpad blijft archi-slecht en ik schiet maar langzaam op.
Vijfhonderd meter lager vind ik eindelijk een geschikte plaats voor, voorlopig, een laatste nacht in de hoge Andes.
Toen ik over de top kwam, voelde het plots al veel kouder aan dan op andere passen, en terwijl de temperatuur de voorbije nachten tot slechts één of twee graden onder nul daalde werd het hier om 18 uur als de zon juist weg was al bitter koud.
Tegen 5 uur ’s ochtends gaf men thermometer -12,5°C aan in de tent.
buiten dus nog enkele graden kouder.
Geen probleem in men lekker warme slaapzak, maar ik wacht wel tot 8 uur, twee uur na zonsopgang om uit men tent te komen.
Om negen uur is het t-shirt weer.
Ik heb reeds een tiental kilometer afdaling achter de rug, maar dalen van 4.250 meter naar zeeniveau duurt ongeveer 150 kilometer.
Terwijl er veel hogere passen zijn, zijn er maar weinig plaatsen in de wereld waar je in één keer zo diep kan afdalen denk ik.
Een afdaling waar ik al lang naar uitkeek, na al deze hoogtemeters eerst zelf bij mekaar gefietst te hebben.
Uiteindelijk bleek die hele afdaling nog een zwaar karwei.
Het pad verbeterde niet, waardoor ik met de remmen dicht moest blijven afdalen.
De remblokjes die ik in Chivay kocht, waren ook al na 1,5 dag weg gesleten.
In één van de vele bochten van de afdaling, ik hobbel tegen 15 km/u uur of zo naar beneden, komt plots een vrachtwagen de bocht uit, met zijn linkervoorkant helemaal tot aan (mijn randje) van de weg. Ik rem, wijk uit naar de enkele decimeter die me nog resten tussen het voorwiel en de afgrond. Door alle losse keien slipt men voorwiel weg en val ik, goed gemikt in de ruimte die me behoed om ofwel appelmoes te worden onder het wiel, of dieper in het dal.
Ik zie de chauffeur uit zen opengedraaide raampje kijken, maar hij rijdt rustig verder.
Kl**tz%k !!
Late middag arriveer ik in El Pedregal, een véél grotere plaats als men kaart deed vermoeden.
Reeds 30 kilometer voor de stad begin de onafgebroken hoop sluikstorten op te duiken.
Ik bevind me nu in de Pampa de la Joya, een woestijngebied. Na El Pedregal fiets ik opnieuw op asfalt, de Panamericana Tussen Lima en Arequipa, de tweede stad van Peru.
Redelijk wat verkeer dus, maar er ligt een strookje naast waarop je relatief veilig kunt fietsen.
Vrij vroeg in de namiddag duw ik de fiets een hoge zandduin op. Ik wil nog een nachtje kamperen in deze woestijn alvorens ik de kust bereik.
De fiets zakt diep weg in het losse zand, maar ik wil een eind van de weg zijn om niet teveel last te hebben van het lawaai van bussen en camions ’s nachts. En verder weg en uit het zicht is ook veiliger.
Ik vind een prachtig plekje. Na zonsondergang gaat de wind ook liggen.
Wat fijn om terug warme avonden te hebben.
Camping in the driest desert on earth. Better take some agua with you.
Eens aan de kust de volgende dag is er geen strook meer om op te fietsen. Rechts van de weg is er een bergwand en het is levensgevaarlijk smal met de bussen en vrachtwagens die voorbij denderen en nooit inhouden.
Gelukkig ligt er nog een klein weggetje juist naast het strand langs waar ik bijna tot in Camana kan fietsen.
Hier neem ik de bus naar Lima.
Ik heb geen interesse om de drukke Panamerica te fietsen en zo maak ik wat tijd goed die ik verloren heb door men ziekte in Puno.
30 km outside El Pedrigal, the continuous dumping of garbage has started already. Especially car tires here.Finally back at the pacific ocean. First time since southern Chile.LimaBasilica de San Francisco, LimaPlaza de Armas, LimaProcession for Maria, LimaMy hostal in Lima.Catedral de LimaEpiscopal palace, LimaInside the episcopal palaceThe bishop’s living roomInside the episcopal palace
The South-American like their Jesus statues bloodyThe ‘vip’ bus to Lima.
Peru:
Distance: 890 km
Total distance South-America: 12.118 km
Average km per cycling day Peru: 49,44 km
Altimeter Peru: 9.658 m
Route: Tilala – Moho – Huatasane – Taraco – Pusi – Puno – Mañazo – Imata – Chalhuanca – Chivay
Fietsend omheen het noordelijk deel van het Titicacameer bereik ik het plaatsje Taraco. Hier sla ik linksaf in plaats van de hoofdweg te volgen naar Juliaca. Er ligt hier een soort van schiereiland waarlangs een weggetje loopt dat ik volg.
Aanvankelijk zit er nog iets teveel verkeer op om aangenaam te zijn maar na het dorp Pusi sterft dit wat uit en rijd ik langs de heuvels over een smal paadje met onder me het meer.
First police station across the Bolivian / Peruvian border where I had to present myself. “Presto a servir, listo a morir.”
Lago Titicaca, seen from my camping spot.The beautiful shores of the lake.But beautiful only if you look in the distance 😦As in the rest of South-America, the roads are lined with crossed for traffic victims.
I didn’t have a bathroom in my hotel room in Pusi, but I had a sink at the balcony outside my room.Plaza de Armas in Pusi.
Dreadlock donkey.The road along the peninsula in the Tititcaca lake.
In het dorpje Huatta is het juist marktdag. De campesino’s zijn uit de omliggende dorpen afgezakt om groenten, fruit en kaas te verkopen.
Na een maaltijd van rijst, puree en kip vervolg ik men weg richting Puno.
Juist voor het bereiken van de hoofdweg Juliaca – Puno kruis ik de spoorlijn. Hierlangs loopt een smal paadje dat ik nog een tiental kilometer kan volgens alvorens er geen andere mogelijkheid meer is en ik de razend drukke hoofdweg op moet. De chauffeurs genieten er van zo dicht mogelijk langs je heen te scheuren.
Er volgt een klein klimmetje naar 4.000 meter. Van op de top zie ik Puno, veel groter as verwacht, onder me liggen aan de oever van het Titicacameer.
Market day in Huatta.Following the railway line with my bike, there’s also this bridge to cross.Puno
A little child hand in my soup 😛Salmonella chicken.
Ik zoek een proper hotelletje en spoed me naar het hospitaal.
Ik sukkel al een tweetal maanden met diarree en ben zo’n zeven kilogram afgevallen. De laatste dagen verdween ook alle kracht uit men benen.
Na wat onderzoeken bleek ik een salmonella besmetting opgelopen te hebben en krijg antibiotica voorgeschreven.
De dag voor ik opnieuw wil vertrekken steekt de diarree opnieuw de kop op.
Deze keer bezoek ik het ‘tourist hospital’.
Volgens deze dokter is er geen sprake van salmonella. Waarvan dan wel sprake is, weet ze niet, maar neem gewoon een antibioticakuur, en alles komt in orde.
Zo doen dokters dat; neem wat antibiotica, en alles is opgelost.
Maar hop, ik luister en neem nog maar eens een kuur.
Na 18 dagen verlaat ik eindelijk Puno. Honderd procent ben ik zeker nog niet, maar hopelijk wel goed genoeg om de volgende etappe aan te kunnen. Eéntje die niet van de poes is met vier passen boven de vierduizend meter alvorens de lange afdaling naar de kust in te zetten.
Voor ik de stad verlaat ga ik nog een English breakfast eten in het ‘Colors’ restaurant. Het is reeds 12 uur tegen dat ik op de fiets spring en die verschrikkelijk drukke weg terug naar boven klauter. Een uurtje later sta ik op de splitsing, de hoofdweg naar Juliaca en het kleine weggetje richting Mañazo dat ik neem. Ik had eens op Google Streetview gekeken, en daar leek het een mooi, rustig asfaltbaantje. Rustig is het nog steeds, maar het asfalt is compleet aan gort gereden ondertussen.
De omgeving is al aangenaam deze eerste fietsdag, maar wel nog regelmatig dorpjes en ertussen overal hutjes van boeren en herders.
Tussen het dorpje Vilque en Mañazo ligt er een mooie asfaltstrook.
Halverwege tussen deze twee dorpen sla ik men tent op bovenop een heuvel. Niet ideaal moest het gaan stormen, maar het enige plaatsje wat weg van bebouwing. Het bleef de hele nacht windstil. Waren de honden maar even stil.
Uiteindelijk was het een goede keuze hier te overnachten. Zo kon ik ’s ochtends in Mañazo nog brood en water kopen voor het volgende stuk over de Cordillera.
Deze ochtend trouwens opnieuw verschot in men rug gehad.
Ongetwijfeld van die te zachte matras in Puno. ik voelde de pijn en de ‘stress’ in men rug de voorbije dagen al opkomen.
Ik kan dus opnieuw de oefeningen die ik van de kinesist geleerd heb een paar keer per dag gaan uitvoeren.
Stunning landscapes which make me think of the American prairies, only a few kilometer higher above sea level.But again, one has to look in the distance to enjoy these landscapes 😦
Na Mañazo stopt het asfalt. Ik fiets door een vallei, met opnieuw nog vele hutjes.
Dan een op instorten staand bruggetje de rivier over en de klim naar de Abra Mañazo.
Een aftands steenslag weggetje dat bijna steeds goed berijdbaar is, geen verkeer, prachtige uitzichten. Hiervoor doe ik het. Naarmate ik de top nader zijn er wel weer enkele verzamelingen van hutjes.
Plots ook weer een aanval van twee reuzengrote honden. Ik schreeuw naar hen en gooi wat keien, wat steeds werkt. Men enige angst is dat ik ze ooit eens te laat opmerk. Als er ooit zo’n beest slim genoeg is om aan te vallen zonder te grommen of blaffen, heb je prijs.
De eigenaars van de honden slaan het tafereel met de glimlach gade, komen niet tussen.
Om de bocht herhaalt dit zich, deze keer met drie van die monsters.
Ik kom over een pasje, van ongeveer 4.450 meter en daal wat af.
Meer hutjes, meer honden…
Ik heb al een klein buitje over me gekregen tijdens de klim, de eerste regen sinds maanden, maar nu begint het te onweren en de lucht wordt donkergrijs.
Ik haast me over de Abra Mañazo pas (4.503 meter), hopende dat de bergen de onweerswolken zullen tegen houden.
Vlak na de pas ligt een mooie laguna, maar geen geschikt plaatsje voor de tent.
Ik haast me verder, want ondanks de 5.000 meter hoge toppen blijft het onweer me achtervolgen.
Als het begint te hagelen aarzel ik niet langer en zet de tent op een stukje gras naast een stroompje. Hopelijk regent of hagelt het niet teveel, zodat het water niet tot aan men tent stijgt.
De volgende dag daal ik verder af naar de Laguna Maquera.
Wondermooi.
De steenslagweg is echter vaak heel slecht, maar ik zit er niet mee in om af en toe af te stappen en de fiets te duwen als dat de prijs is om in deze omgeving, zonder enig verkeer te kunnen fietsen.
De hele dag gaat het op en neer tot ik een hele cirkel maak langs een bergflank, een keer lek rijd en uiteindelijk over een pas waarvan ik de naam niet weet van 4.441 meter fiets.
Niet ver van me vandaan zie ik de lucht betrekken en een stevige regen- of hagelbui, maar zelf houd ik het droog.
In Tincopalca, een verrassend groot dorp in deze verlatenheid, koop ik wat brood, koekjes en water voor het vervolg van de reis.
Ik kampeer in de vallei van een klein stroompje waar de wind doorheen raast als door een windtunnel. Ik zet de tent mooi met zen kont in de wind, dus die staat stevig, maar de wind maakt een hels kabaal.
Er vallen enkele hagelbollen maar dan, na zonsondergang wordt het rustig.
Zonsondergang is iets na 17u00 hier. Tegen 17u45 is het pikdonker en koelt het razendsnel af.
The track gets rough at parts.Laguna Maquera
Onder een blauwe hemel en met het zonnetje op men tent word ik wakker. Fijn want vandaag vat ik de klim aan naar de Abra Toroya. Ik kijk al een tijdje uit naar deze bergpas want het is deze beklimming die centraal staat in het boek ‘Revange in de Andes’ van Frank van Rijn.
Het boek beschrijft een reis van hem uit 1985. Enkele jaren voordien was Frank ook in Zuid-Amerika en toen hij de pas wou beklimmen is hij moeten omkeren. Waarschijnlijk, zoals hij zelf zei, door een gebrek aan conditie en nog niet geacclimatiseerd aan de hoogte.
In 1985 fietste hij er flux overheen en had hij dus z’n revanche in de Andes te pakken.
Frank kwam wel vanuit Arequipa, de andere richting en had dus een langere klim voor de boeg.
Ik zit al een tijdje op grote hoogte, dus geacclimatiseerd zal ik wel zijn.
Of mijn conditie in orde is na achtien rustdagen (ziektedagen) in Puno, en geveld te zijn door salmonella is nog maar de vraag.
Ik weeg ondertussen al negen kg lichter, dus die moet ik alvast niet meer naar boven slepen.
Wat ik wel naar boven sleep, naast men gewone bagage en eten voor drie dagen is 6,5 liter water.
Het is dus met een zware fiets dat ik van start ga.
Aanvankelijk makkelijk door het dal van de Tinocalpa rivier. Een zeer groene omgeving met veel lama’s en alpaca’s.
Zoals zo vaak wordt de omgeving indrukwekkender naarmate ik stijg.
Op de top van de Abra Toroya spreek ik even met een herder, die zen honden stevig onder controle heeft. Hij woont het hele jaar een beetje lager, juist onder de pas.
Een pas waarmee ik trouwens men record verbreek. Vandaag fietste ik over 4.742 meter, toch een verbetering van 172 meter t.o.v. men vorige record in Chili.
Vanop de Abra Toroya heb ik ook voor het eerst zicht op de fameuze ‘Volcan Misti’.
I heard this plants can get thousands of years old. Not sure whether it’s true.
Eens over de pas wordt het pad hobbeliger en beland ik plots in een kurkdroge woestijnomgeving. Ik zak centimeters diep in het zand als ik van de weg af ga.
Een hele tijd fiets ik op een hoogvlakte van +/- 4.650 meter.
De wind komt, wie zal het verbazen, van recht voor me en ik kom maar langzaam vooruit.
Dan splitst de weg.
Links naar Arequipa, rechts naar Imata. De afdaling naar Arequipa lijkt me heel spectaculair, maar ik vervolg men weg naar Imata, verder door deze droge woestenij.
Ik heb de wind nu van links.
Een heel spectaculair landschap, met nog eens een diepe kloof links en wit zand dat eerder op een tropisch strand thuis hoort rechts.
Na een dertiental kilometer op de weg naar Imata vind ik een goed plaatsje voor de tent.
Nog een record dat ik breek vandaag, want 4.542 meter is de hoogste plaats dat ik ooit men tent weg zette, 184 meter hoger dan op de Argentijnse Puna .
Het duurt eventjes eer je pasta hier gaar gekookt is.
Met de open hemel koelt het razendsnel af.
Voor één keer doe ik, uit voorzorg, men lange Icebreaker thermo ‘long johns’ aan.
Even at 4.600 meter above sea level, in the middle of nowhere, at multiple places people find it necessary to dump garbage.
My highest camping spot ever, at 4.542 meter.
Rond 4 uur legde ik efkes men fietscomputertje buiten.
-11°C.
Ik had het lekker warm in men slaapzak en in men merinowollen kledij.
Omdat ik elke ochtend men oefeningen voor men rug doe, die inmiddels alweer beter is, vertrek ik opnieuw redelijk laat.
Al snel fiets ik langs een heuvel vol grillige rotsformaties, ‘Bosque de Piedra Imata’. Iets gelijkaardigs als waar ik in Bolivië juist voor het dorp Alota doorfietste.
Fietsend door het land van de Sendero Luminoso, het Lichtend Pad, dat in deze omgeving lelijk huisgehouden heeft enkele decennia terug, bereik ik het dorp Imata, aan de hoofdweg van Arequipa naar Juliaca.
Razend drukke weg vol vrachtwagens.
In principe moet ik deze maar 400 mter volgen alvorens ik opnieuw afsla op een gravelweggetje, maar omdat je hier in Zuid-Amerika telkesn vijf winkels moet bezoeken als je vijf dingen nodig heb, fiets ik een aantal keer het dorp op en neer over de drukke weg.
Ik eet ook maar een warme maaltijd in een restaurantje (stuk kip, rijst, fritten en een minuscuul blaadje sla, zoals steeds).
Dan hop, weer de pampa in.
Ik fiets voorbij een stuwmeer met opnieuw enkele mooie rotsformaties.
De hele middag heb ik mooie uitzichten op Volcan Misti (5.822 m), Chachani(6.075 m) en in de verte nog een vulkaan waar een dikke vette rookpluim uitkomt.
Volcan Misti
Misti and Chachani
Vanaf ik buiten Puno die Abra Mañazo opgefietst ben, ben ik nog niet beneden de vierduizend meter gezakt.
Houden zo, want ik heb nog een stevige pas voor me liggen, en hoe minder ik daal, hoe minder klimwerk ik daar voor de boeg heb.
Wanneer ik het bruggetje over de Rio Chili overfiets zie ik iets verder langs de oever enkele mooie plekjes om te kamperen.
Het is nog iets te vroeg, maar dat deert niet.
Omdat het steeds donker wordt tegen 17u30 en tegen 20u00 al aan het vriezen is, heb ik nooit veel tijd om wat te relaxen aan de tent.
Daar neem ik vandaag wel de kans toe.
Aan de overkant van het smalle riviertje grazen de rest van de middag drie alpaca’s met een jong.
Na een nachtje waar de temperatuur opnieuw tot -10°C zakte in de tent, en er ’s morgens een dikke laag rijm op lag, vertrek ik vrij laat. Het zonnetje schijnt en het is fijn de boel te voelen opwarmen, een koffietje (of twee) te drinken, wat te lezen en de tent te laten drogen.
Al gauw arriveer ik in het dorp Chalhuanca waar ik wat water en chocolade koop.
Buiten het dorp is het wat twijfelachtig welk pad ik best neem.
Ik probeer eerst een locale fietser te laten stoppen, maar die rijdt door.
Al gauw komt er een motorrijder aan. Ook hij weigert te stoppen.
Dit heb ik nog nooit meegemaakt.
Nergens.
Weer een staaltje van de fijne Zuidamerikaanse mentaliteit.
Gelukkig blijft de omgeving me boeien en is het fietsen over deze paden een waar genoegen.
Diapers everywhere, also in Peru.
Rond 13u00 nader ik de hoofdweg Arequipa – Chivay.
Er ligt echter nog een serieuze pas tussen waar ik nu ben en het plaatsje Chivay. Normaal probeer ik tegen 16u00 (anderhalf uur voor zonsondergang) een plaatsje voor de tent te vinden. Dat doe ik liever niet naast de geasfalteerde hoofdweg, en dus besluit ik vroeg te stoppen vandaag. Daar waar men pad afbuigt naar de asfaltweg, fiets ik rechtdoor over een in onbruik geraakt pad. Eerst klim ik te voet naar wat een kraterwand lijkt te zijn, maar uiteindelijk gewoon de ingang naar een vallei blijkt te zijn.
Wel mooi.
Wat verderop staat een lange, artisanaal gebouwde muur waarachter een mooi vlak stukje gras ligt en waar ik goed beschut ben voor de wind die vandaag wel heel hard blaast. Schuin op kop, ook een reden waarom ik vroeger wilde stoppen.
Korte fietsdagen zijn eigenlijk de plezantste.
Ik blijf genieten van het kamperen op zich.
The wall ginving excellent protection against the wind.
Koud, koud, koud de nacht.
Je voelt dat de winter in aantocht is hier, ook al bevind ik me in de tropen.
En al dagen boven de 4.000 meter.
Op men gemakje klim ik naar een hoogte van 4.750 meter. Geen problemen met de ademhaling of hartslag.
Dan daalt de weg weer een heel stuk in een oude vulkaankrater.
Aan de overkant de klim uit de krater richting de Abra Patapampa, de hoogste geasfalteerde bergpas in ‘The Americas’.
De meeste van de hoogtemeters ben ik natuurlijk wel onverhard tot hier geklommen.
Officieel 4.910 meter, mijn gps geeft 4.888 meter aan.
Opnieuw een verbetering van men record, maar wat spijtig dat hij niet een tikkeltje hoger is en ik door de 5.000 meter grens ging.
This guy is sitting a bit bellow the Abra Patapampa.
You can see Chivas down in the valley
Maar toch, als je het punt waar ik nu naartoe gefietst ben naar Europa verplaatst ligt het hele continent onder me (Rusland & Georgië hebben wel enkele hogere punten).
Als je de Mont Blanc (4.808 m) hier naast me zet, moet ik naar beneden kijken om de bergbeklimmers op de top te zien staan.
De hele Verenigde Staten (m.u.v. meerdere toppen in de staat Alaska) liggen ook onder me.
Bovenop de pas is een ‘mirador’ met uitzicht op een hele rij vulkanen.
Alle bussen naar Chivay stoppen hier, zodat de toeristen een foto kunnen nemen. Er zitten dus ook de nodige Incavrouwtjes hun waren te verkopen.
Ik zie dat de meeste toeristen snel, snel een foto nemen en binnen de minuut terug in hun bus zitten. Het is natuurlijk wel frisjes hier boven, en ik vermoed dat alsje rechtstreeks van de kust komt de lucht ook wat aan de ijle kant zal zijn.
Een Zwitsers koppel komt een praatje met me maken. De vrouw staat erop me een centje aan te bieden. Ik weiger natuurlijk enkele keren, maar er is geen zeggen aan.
Ze stopt me 50 Soles in men handen (500 frank).
Dat ik dat nog mag meemaken 🙂
Het is trouwens al de tweede keer dat dit gebeurd.
In 2005 is het me ook eens overkomen in Spanje of Frankrijk.
Nu goed, ik vind het wel oké en denk bij mezelf ‘laat ik hier maar efkes een pistoleetje eten, wie weet hoeveel verdien ik nog’.
Er dagen echter geen wilde weldoeners meer op. Met twee giften in dertien jaar tijd ga je deze levensstijl dus niet financieren.
Grappig is dat de mirador weliswaar op het hoogste punt ligt, maar juist op deze plaats heb je zo ongeveer het slechtste uitzicht op de rij vulkanen van dit hele traject.
Er ligt een heuveltje vlak achter de mirador 🙂
Voor mij geen probleem, ik stop dertig keer tijdens de beklimming en minstens evenveel keer tijdens de afdaling naar Chivay.
Op een punt met spectaculair uitzicht op Chivau dat meer dan een kilometer diep onder me ligt, passeert een bus me. Aan elk raampje zit een blanke vrouw tussen de 20 en 30 jaar oud, zonder uitzondering met roodverbrande bovenarmen zo dik als mijn bovenbenen.
Een twaalftal rijtjes stoelen in de bus, die een half uurtje geleden vertrokken moet zijn in Chivay.
Op tien van de rijen ligt de vrouw in kwestie te slapen, de andere twee zijn op hun telefoon bezig.
Wat doen deze mensen hier ??
Als je helemaal hierheen reist en door zo’n spectaculair landschap in het hart van de Andes op weg bent naar het hoogste punt van hun reis…. lig je dan te slapen of op die telefoon te prutsen ??
Onbegrijpelijk !
Goed, ik wens ze allen een salmonella infectie of drie toe, dan is deze reis toch nog ergens goed voor geweest 😉
Wanneer ik Chivay nader ben ik gedaald tot op een hoogte van 3.650 meter. Nog steeds hoog, maar merkelijk warmer en voor het eerst in tijd ruik ik ook weer de planten.
Ik neem een extra rustdag in Chivay, zodat ik een eindje de Colca Canyon stroomopwaarts in kan fietsen. Ook heel psectaculair, maar spijtig genoeg loopt de weg meestal iets te ver van de canyon rand om echt goede uitzichten te hebben.
Na een half jaar, een derde land op men Zuid-Amerikareis: Bolivië.
Aan de Boliviaanse immigratie stond natuurlijk juist een bus, voornamelijk bevolkt door backpackers, en ook enkele autochtonen. Zoals bij elke grensovergang stonden ze met zen vijftigen in de rij voor het enige loketje, met al hun bagage op hun rug, buik, onder hun armen en in hun handen. Deze moest door een scanner. Zelfs op ei-zo-na vierduizend meter in de Andes hebben ze deze tuigen weggezet voor ‘ieders veiligheid’.
Aangezien ik met de fiets was, mocht ik verder fietsen naar een volgend gebouwtje, waar twee loketten waren, maar geen andere reizigers en tevens ook geen scanner. In een oogwenk had ik men entrystempel, en niets van men bagage werd doorzocht, geen vragen werden gesteld.
De busreizigers stonden nog tot buiten in hun rijtje.
Ok, het is wat leedvermaak, maar dat is al eens aangenaam van tijd tot tijd.
Reeds twintig meter voorbij de grens werd ik geconfronteerd met men eerste dilemma.
Rechtsaf over een niet zo goede weg richting Uyuni, of rechtdoor over een nog minder goede weg richting San Pedro, en tevens San Juan. Dit was de route die ik gepland had, maar een vent, ik vermoed een douane die z’n kostuum vergeten had, vertelde me dat rechts beter was.
“Die route gaat wel terug de bergen in, terwijl de route over San Juan naar Uyuni vlak is”, zeg ik hem.
“Dat is maar een héél klein stukje”, zei de beste man. “Na het eerste dorp is het enkel pampa en is alles vlak”.
“Hoe ver is het dan wel naar dat dorp ?”, vraag ik ‘m.
“Twintig minuutjes met de auto”.
Ik neem de man zen raad ter harte en sla rechtsaf.
Gestaag stijgt de weg. Al snel passeren de eerste vrachtwagens me, die ook deze route blijken te volgen. Ik stop en draai men fiets om.
“Beter die rustige weg over San Juan”, denk ik bij mezelf.
De wind blaast echter recht in men gezicht, en ik merk dat ik met die rugwind toch al een stukje gestegen ben. Het zou zonde zijn dit voor niets gedaan te hebben.
Ik draai de fiets terug om, en klim verder. Ginds in de verte meen ik trouwens de heuveltop te zien.
Meer vrachtwagens passeren me en hullen me in telkens in een dikke stofwolk.
Ik ben inmiddels reeds van 3.700 meter aan de grens tot 3.850 meter geklommen. Steeds opnieuw lijk ik boven te zijn, maar dan blijkt de top telkens een stukje verder te liggen.
Wanneer ik op 4.150 meter ben geeft men gps aan dat het nog maar 18u15 is, maar er klopt iets niet. De zon staat al heel laag aan de hemel en de temperatuur is gezakt naar zes graden. Men fietscomputertje geeft 19u15 aan.
Blijkbaar is het in Bolivië één uur vroeger als in Chili en Argentinië, en die gps past zich natuurlijk automatisch aan.
Een eindje van de weg zie ik een stuk rots uitsteken dat misschien wat beschutting voor de wind kan geven. Achter de rots blijkt enkele meter lager een mooi vlak stuk te liggen. Echter … het is een stort. Lege bierblikken, colaflessen, stukken kledij, een massa wc-papier en vermoedelijk wat daarbij hoort, verroeste conserven, …
Dit is ongetwijfeld een plaats die ook vermeld wordt op ‘I-Overlander’
‘I-Overlander’ is een ‘app’, die iedereen me aanraadt sinds ik hier in Zuid-Amerika ben. Wanneer ik in Patagonië kloeg tegen anderen hoe alle land afgezet was door hoge prikkeldraad was het steeds “But don’t you have I-Overlander ?”, alsof ze met het best bewaarde geheim aanraadden dat al men problemen in één klap zou oplossen.
“Ten eerste, mijn telefoon is al uitgeschakeld sinds ik in augustus vorig jaar geland ben in Buenos Aires en ten tweede … wat is dat toch met de mens ???”
Ik las maanden terug al hoe er een ‘appje’ was voor als je wilde scheiden, er zijn ‘appjes’ die je waarschuwen dat je van je bus of tram moet stappen, ‘appjes’ voor dit, ‘appjes’ voor dat …..
Nu dus zelfs om een wildkampeerplekje te vinden.
Kan een mens nu niks zelf ??
Ik kwam fietsers tegen op de Carreterra Austral ergens laat in de middag, die niet veel tijd hadden voor een babbeltje, want ze moesten gaan kamperen.
Ik vertelde hen dat ik enkele honderden meters verderop een mooi plaatsje gezien had.
“No, no, we have a place from ‘I-Overlander’, three kilometer further at the river, on the right side, there are some rocks behind which we can pitch the tent.”
Uhm….ok…..
Nu fiets ik wel eens met anderen samen, en in plaats van gewoon hun ogen open te houden voor een mooi plekje rekenen zij dus ook op hun ‘appje’.
Buigzaam als ik ben volg ik hen dan.
Zo heb ik reeds zes van die plaatsen geïnspecteerd op dit continent, en op vijf ervan geslapen (die andere was helemaal een ramp). De laatste nog met men Franse fietsmakker Frederic, de dag voor we in San Pedro de Atacama aankwamen.
Eén van die vijf plaatsen was min of meer oke.
De andere vier lagen vol rommel, stront, waren vaak te dicht bij de weg en twee keer kwam er uren na zonsondergang nog iemand anders toe om ook op die exacte plaats te kamperen. Zo ook die laatste keer met Frederic.
Een koppel met een kleuter.
Want natuurlijk kan je beter in het donker doorfietsen tot je ‘appje’ zegt waar je moet kamperen dan zelf je ogen open te trekken.
Soit, vergeet die hele ‘I-Overlander’ dus, grow up en zoek jezelf een mooi plekje.
Maar deze avond had ik geen tijd meer.
Nadat ik twee van de vier voorbije nachten bezoek had gekregen van muizen in men tent, vreesde ik hier opnieuw hetzelfde, gezien de rommel, maar op dat vlak had ik niet te klagen.
Wat werd het wel opeens koud !
Aan de Chileens zijde van de bergen, en op de Argentijnse Puna, waar ik toch ook boven de 4.000 meter sliep, zakte de temperatuur slechts enkele graden onder het vriespunt.
Tegen de vroege ochtend werd ik wakker en merkte dat het water in men bidon deels bevroren was.
-9.6 °C, vertelde men fietscomputertje.
Ik legde hem buiten, en enkele minuten later bleek het daar -14°C te zijn.
Dat is toch een verschil van 40 graden tussen dag en nacht.
Gelukkig heb ik een uitmuntende slaapzak, die ik zelfs bij deze temperaturen gewoon als dekentje gebruik, zonder kou te hebben. Dichtgeritste slaapzakken vind ik altijd wat krap.
En natuurlijk die Therm-A-Rest Z-Lite met daar bovenop de dikke Therm-A-Rest NeoAir XL zijn niet enkel een zegen voor de rug qua comfort, maar ook qua warmte isolatie.
Fietsen op 4.000 m tussen vulkanen van + 5.000 meter, life could be worse 🙂
Het zonnetje warmt alles snel weer op in de ochtend.
En als het zonnetje dat niet doet, dan is het wel dat ‘korte klimmetje’ waar ik reeds sinds gisteren aan bezig ben.
Hoger en hoger gaat het.
Met af en toe naar beneden en dan weer naar boven tot ik, na wat wegenwerken, het hoogste punt van 4.350 meter bereik.
Die gek daar beneden aan de grens beseft niet goed wat een kort klimmetje is, denk ik.
En waar is trouwens dat dorp, dat op twintig minuten rijden met de auto ligt ?
Dat blijkt op 85 kilometer van de grens te liggen.
Als die vent die afstand in twintig minuten overbrugt, is dat dus aan een gemiddelde snelheid van 255 km/u, over een bergpas van 4.350 meter.
Ik denk dat Ayrton Senna dat gemiddelde nog niet haalde op de Nürburgring.
Voor het dorp Alota fietste ik door een gebied met bizarre rotsformaties.
In het dorp, Alota, probeer ik wat inkopen te doen.
Juist voor de grens in Ollaguë kocht ik met men laatste Chileense peso’s nog wat tomatensaus, een ajuin en een tomaat. Een paprika hadden ze er in geen van de twee winkels. En ook geen look of gemalen Parmezaanse kaas, beiden al een maand niet meer gevonden trouwens.
Ook dit dorp brengt geen soelaas. Geen kaas, geen look, geen paprika, ook geen andere groenten, tevens geen fruit en ook geen brood. Enkel koekjes, bollekes en frisdrank.
Ik schat dat hier nochtans enkele honderden mensen wonen.
Wat eten die ??
Er stopt een terreinwagen met een Duits koppel, Sebastian en Kia, wat een afkorting is van Saskia.
Samen met hen klop ik aan bij twee andere winkels waarvan de deur dicht was.
Eéntje blijkt een ajuin in voorraad te hebben en ook een rotte banaan.
De Duitsers kopen de ajuin, ik de rotte banaan.
Door al het gesjouwel is het al laat en rij ik een goeie kilometer het dorpje uit en zet men tent op, zoals zo vaak op deze grote hoogte, tussen enkele overblijvende muurtjes die wel uit het Inca tijdperk lijken te stammen, en me iets of wat beschutting tegen de wind geven.
De volgende ochtend ben ik nog maar een paar kilometer onderweg wanneer enkele honderden meter voor me een Jeep die me zoëven rakelings voorbijraasde plots links van de baan geraakt en een paar buitelingen overkop maakt.
De chauffeur staat al naast het wrak, zen vrouw en kind zitten er naast te huilen.
Tsja, opnieuw een geval van eigen schuld, dikken bult denk ik. Er zitten daar geen kuilen in de weg, dus die chauffeur zal, zoals praktisch al de rest, wel weer met zen telefoon bezig geweest zijn en per ongeluk naar links uitgeweken.
Voor hetzelfde geld week hij enkele seconden eerder naar rechts uit en lig je er als fietser gewoon onder natuurlijk.
De hele dag vliegen stenen, opgeworpen door de voorbij racende Jeeps tegen men benen en ribben. Eéntje wordt echter recht tegen men adamsappel gekatapulteerd.
San Cristobal is het eerste grotere plaatsje dat ik tegenkom in Bolivië. Al de tourist Jeeps blijken hier ook te stoppen. Buiten de kerk is er weinig te zien. Brood vind ik pas bij de vierde winkel waar ik binnen ga.
Na een mooi wildkampeerplekje enkele kilometer voorbij het dorp Vila Vila ben ik op 70 kilometer van Uyuni, een eenvoudige dagetappe.
Althans, dat dacht ik.
De weg wordt archi-slecht. Diepe putten, stenen, dan weer heel diep los zand met diepe geulen waar je amper de fiets door geduwd krijgt.
Op amper vijftien kilometer tijd kruip ik drie keer door het oog van de naald.
Een voorbijvliegende Jeep rijdt over een ketting die op de weg ligt en weg geslingerd wordt en op minder dan een meter langs me heen vliegt.
Een eindje verder komt een truck me tegemoet gereden. Een achterop komende Jeep steekt hem voorbij, maar is totaal verblind door het stof dat de truck opwerpt. Door het lawaai van de truck hoor ik die Jeep ook niet komen en op het laatste moment zie ik ‘m uit de stofwolk opdagen als de truck al naast mij is. ik kan me nog net op tijd in de kant rijden, maar val +/- omver door het mulle zand.
Slechts een tiental minuten later steekt een truck die achterop komt me voorbij.
De Jeep erachter volgt niet het voorbeeld van de truck, en wijkt dus niet voor mij uit, en heeft mij nooit gezien in de stofwolk, denk ik. Ik zag hem nog juist op tijd in men spiegel toen ik opzij naar de truck keek naast me, en kon me fracties van een seconde voor de impact opzij smijten.
Daarop ging ik van de ‘hoofdweg’ af en nam een parallel zandpad; Dat was zo mul dat ik er amper de fiets doorheen geduwd kreeg. Maar plots gingen de trucks ook dat pad nemen, vermoedelijk omdat het minder ‘bumpy’ is dan hun hoofdroute.
Het hele landschap is één grote stofwolk.
Ik week terug uit naar de hoofdroute. Al gauw stopte er een Jeep naast me. Sebastian en Saskia, het Duitse koppel dat ik eergisteren ontmoette.
Zij boden me een lift aan tot Uyuni, nog 48 kilometer verderop, en redden me misschien wel van een gewisse dood. (Zij hebben hun eigen Jeep en rijden wel normaal, niet as die Zuid-Amerikaanse kamikaze piloten.)
Het zijn moeilijke keuzes voor de lange afstandsfietser in Zuid-Amerika.
Als ik een beetje rustig wil rijden moet ik men heil zoeken in zo’n slechte aftandse wegen, wat me vaak wel op spectaculaire plaatsen brengt, maar wat ook routes zijn die zo zwaar zijn qua klimmen en slechte stenige pistes of los zand, dat je af en toe ook wel op kleinere doorgaande wegen terecht moet komen. Deze blijken dan zo druk bereden te worden door leeghoofden, dat je leven aan een zijden draadje hangt.
Ik heb de voorbije maanden hierover veel nagedacht, en wil het reizen per fiets absoluut niet opgeven, er zijn nog vele plannen, maar er moet wel iets veranderen, voordat een ernstig ongeluk er anders over beslist.
Een continent afreizen, zelfs als je de kleinere wegen zoekt op de kaart, blijkt anno 2018 geen goede keuze meer te zijn.
Daarom zal ik in de toekomst enkel nog reizen met de fiets in landen met een fietsinfrastructuur en/of -cultuur, en voor het overige zal ik meer en meer overschakelen naar het ‘bikepacken’, met de mountainbike met minimale bagage op single tracks of gravel roads in ontwikkelde landen (waar deze dus niet als doorgaande routes gelden, zoals hier). Gelukkig krijgt dit bikepacken zo’n boost de laatste jaren dat er een massa routes voorhanden zijn, met name in de Usa, maar meer en meer ook in Europa.
Men oude mountainbike die niet voor dit soort taken gebouwd was zal dan wel vervangen moeten worden door een echte ‘bikepacking bike’, maar die investering moet dan maar gemaakt worden om met meer plezier en op een veiligere manier nieuwe plaatsen te ontdekken.
In Uyuni besluit ik om voor één keer zelf plaats te nemen in zo’n toeristenjeep waarvan er de voorbije dagen me honderden per dag voorbij vlogen. Ik wil namelijk de zoutvlakte van Uyuni, de grootste ter wereld bezoeken.
Eigenlijk wilde ik erover fietsen, wat de meeste jaren vanaf april mogelijk is. Dit jaar staat de zoutvlakte echter nog onder water begin april, of waar ze niet onder water staat is het op z’n minst nog zo vochtig en hobbelig, dat fietsen quasi onmogelijk is. Het opspattende zoute water (vele malen zouter dan zeewater) zou ook destructief voor de fiets zijn, en die ligt me te na aan het hart.
We vertrokken reeds om 10u30. Ik had een beetje rond gehoord bij verschillende bureautjes of er niet een korte namiddagtour was, maar neen, enkel een hele dag met een stel vreemden in een Jeep behoorde tot de mogelijkheden. Eerst reden we naar de ‘train cemetery’, juist buiten de stad, waar we een half uur dienden rond te lopen. Hier staan een aantal oude locomotieven, want ook hier heeft de Europese kolonisator namelijk ooit een prachtige infrastructuur aangelegd die na de onafhankelijkheid volledig teloorgegaan is en hier nu staat weg te kwijnen.
Al de toeristen, jong en oud, Zuid-Amerikaans, Europees of Aziatisch kruipen als kleine kinderen op die locomotieven en gaan er bovenop staan, met hun armen wijd, of hoog in de lucht, zoals men tegenwoordig blijkbaar steeds op de foto moet gaan staan, of het nu voor Mount Fitz Roy is, voor een gletsjer, op een oude trein of op een zoutvlakte: armen wijd. Wat het wil zeggen weet ik niet.
‘The wold is mine’ ?
Of ‘kijk eens wat een held ik ben dat ik hier sta’ ?
Of ‘kijk, wat een amazing persoon er staat in dit overweldigende decor’ ?
Zelf hield ik beide voeten stevig op de grond en ging na een kwartiertje al bij de Jeep staan, zodoende de andere inzittenden tot een beetje spoed aan te manen.
Dat hielp redelijk, want vijf minuten later waren we onderweg naar de zoutvlakte, de Salar de Uyuni.
Massa’s Jeeps voor massa’s toeristen.
Als nestor van de groep had de chauffeur mij uitgenodigd naast hem plaats te nemen. Men vijf kornuiten zaten achterin. Toen ik de trip gisteren boekte had ik die vent in het kantoortje op het hart gedrukt dat ik een beetje een normale chauffeur wilde, geen dronkelap (wat naar verluid regelmatig gebeurd) en ook geen zelfverklaarde rallypiloot. Sebastian en Saskia vertelden me gisteren nog hoe er jaarlijks meerdere toeristen omkomen op de zoutvlakte, iets wat ik zelf ook al eens ergens gelezen had. Je vraagt je af hoe het mogelijk is dat ze dodelijke ongelukken veroorzaken op zo’n immense vlakte, maar als je hier al enkele maanden rondfietst, heb je genoeg gezien om het te geloven.
De chauffeur was blijkbaar goed gebriefd, want vele Jeeps staken ons voorbij op de twintig kilometer lange weg naar de zoutvlakte. De onze bleef kalm.
Op zo’n tour stopt de Jeep dan bij een plas, een beetje verder op een droge plaats, daarna bij een ‘monument’ dat opgetrokken is omdat de Dakar Rally hier gepasseerd is (iets wat vele lokale chauffeurs de nodige inspiratie gegeven blijkt te hebben) en dan gaan we iets eten in een gebouw midden op de zoutvlakte.
Daarna tuffen we nog wat rond met de Jeep, rijden tot aan de rand waar er nog een massa water staat en waar het meer een spiegeleffect zou hebben. Daarvoor was er echter wat teveel wind.
Het gebouw waar lunch geserveerd wordt voor alle toeristenToerist Jeep naast toerist Jeep … het is gewoon mijn ding niet…
Op elke plek bleven we een half uur stilstaan.
Zo krijg je als toerist de kans om ‘crazy pictures’ te maken, werd me gisteren verteld. Zo eentje waar het lijkt of je die Jeep in de hand houdt, of je als kleine mensjes in een reuzenrugzak verdwijnt, sommige toeristen hebben een plastiek speelgoeddraak bij die dan op de voorgrond gezet wordt en hen lijkt op te vreten, ….
Als je ‘Salar de Uyuni’ googled krijg je duizenden voorbeelden. Zelf wilde ik helemaal geen crazy pictures. Eerlijk gezegd had ik het wel gezien nu en wilde ik zo snel mogelijk naar men hotel om naar de Ronde Van Vlaanderen te gaan kijken op men laptop.
Maar natuurlijk stond er ook een zonsondergang op de salar op het programma. Door al mijn afgejaag was onze Jeep de tweede die op het punt stond waar de hele meute naar de zonsondergang komt kijken. Die zou nog wel twee uur op zich laten wachten…
Grappig vond ik dat er een agency is dat zich ‘Creative Tours’ noemt, maar de hele dag ons pad, en dat van alle anderen, kruiste. Van het treinkerkhof, tot het Dakar monument, tot op de plaats waar je de zonsondergang moet bekijken.
Om de tijd wat te verdrijven, vroeg ik aan die chauffeur waarin zij zo creatief zijn, maar hij bleef het antwoord schuldig.
De zoutlaag blijkt vrij dik te zijn.
Twee lange uren later, en vele honderden toeristen extra, daalde de zon dan langzaam achter de horizon.
Juist als het wat mooi begon te worden, kwam één van de mede-inzittenden kijken waar ik bleef. En ja, ook vele andere Jeeps waren al vertrokken.
Mensen zijn dwazen.
Ze moeten altijd een zonsopgang of zonsondergang zien, maar dan zijn ze weg op het moment dat de zon nog achter de horizon aan het zakken is.
De hemel kleurt pas mooi een tijdje erna.
Ach ……. ik heb de salar gezien, maar één zo’n trip per jaar is toch wel ruim voldoende (tenzij ik toch naar Machu Pichu zou gaan ….).
In het rijtje staan voor je foto…
De weg van Uyuni naar het iets meer dan driehonderd kilometer verderop gelegen Oruro is volledig geasfalteerd. En het goede nieuws is dat er zelfs een zijstrookje van 50 centimeter is waarnaar je kan uitwijken als er verkeer van achterop komt. De eerste helft van de rit blijkt het zelfs heel goed mee te vallen wat dat verkeer betreft en is het zalig fietsen. De omgeving is niet echt spectaculair. Een hoogvlakte op 3.700 meter met wat bergen aan de horizon en de velden waarop de quinoa geoogst wordt. Ze blijken ook patatten te kweken op deze hoogte.
Wat ik niet zie, eigenlijk al bijna niet meer gezien heb sinds ik in Argentinië de Puna opreed, zijn roofvogels. Lama’s, vicuna’s, een enkel klein vogeltje en rupsen, massa’s rupsen is al wat je ziet aan fauna.
Wat ik vooral veel zie is afval.
Terwijl ik toch al door heel wat landen gefietst ben waar sluikstorten blijkbaar in de cultuur verweven zit, slaat Bolivië werkelijk alles. Dit is met voorsprong het smerigste land waar ik al geweest ben. De hele weg is er geen halve meter waar geen afval ligt. Plastiek en glazen flessen, blikjes en pampers. Massa’s en massa’s pampers. Zoveel dat ik begin te denken dat de volwassen deze ook dragen. Zoveel kinderen lopen hier nu ook weer niet rond. Er gaat geen minuut voorbij en er ligt zo een pakketje stront voor je wielen. Vaak hele verzamelingen pampers.
Wat is dat in Zuid-Amerika met pampers langs de weg storten ?
Geloven ze dat hen dat geluk brengt of zo ?
En voorts alle andere soorten afval.
Bolivië zit met een héél zwaar probleem hier.
En ik met een kleintje, want vrolijk word ik er niet van.
Gevulde pampers, altijd, overal langs Boliviaanse wegen.
Voorbij Challapata, waar de weg uit Uyuni samenkomt met deze uit Potosi, wordt de weg onaangenaam druk. Ik zet door tot in Oruro, maar een pretje is dit traject niet.
Oruro is een veel grotere stad als verwacht. Een kwart miljoen mensen blijken hier te wonen.
Toch vind ik een redelijk hotel waar ik twee nachten blijf. Zo kan ik een rustdag nemen, eens naar de coiffeur gaan en vooral, zondagochtend Parijs-Roubaix kijken op de laptop.
Juist als De Ronde Van Vlaanderen was het geen slechte race, maar echt spectaculair vond ik het nu ook weer niet. Gelukkig hadden we vandaag wel een fatsoenlijke winnaar i.t.t. verleden week.
Ik heb ook een serieuze meevaller. De zondag van Parijs-Roubaix was het ‘Dia Pietonal’ in Oruro. Of het één met het ander te maken heeft waag ik te betwijfelen, de koers is nu niet iets wat populair is in Bolivia, maar het was wel super aangenaam om de stad uit te rijden zonder enige vorm van gemotoriseerd verkeer dat het op me gemunt heeft.
De hele stad was op de been, velen ook op de fiets, overal kraampjes en goed gemutste mensen.
Je vraagt je af waarom ze die auto geen 365 dagen per jaar bannen, als je ziet hoe de stad tot leven komt.
Nabij het centrale plein blijkt een kokschool te zijn, en die boden allerlei hapjes aan minimale prijzen aan. Onder de koksschool is een dansschool, en zij showden ook enkele van hun kunsten. Nu ben ik zelf geen Fred Astaire, maar toch meen ik op te merken dat het allemaal niet heel professioneel is. Ze hebben wel veel plezier.
Coiffeur bezoekje in Oruro. Ik probeer in elk land dat ik bezoek naa rde coiffeur te gaan. Deze rakker was al 80 jaar.De weg om Oruro te verlaten. Deze strook afval loopt ongeveer 20 kilometer door, langs beide zijde van de weg. Als ze geen serieus ophaalsysteem hebben, vraag ik me af waarom ze het niet op één grote hoop gooien ipv het kilometerslang uit te spreiden. Ik wijs er wel eens naar en steek dan men duimen op naar de locals, waarna zij enthousiast knikken. Ik vermoed dat ze het echt beter vinden als er een hoop rommel ligt, die de vieze natuur een beetje verdoezelt.
Omdat de weg tussen Oruro en La Paz ongetwijfeld een horror zou zijn om te fietsen wegens de drukte en de rijkunsten van de locals, heb ik me een rustiger alternatief gezocht.
Via kleinere wegen plan ik nu via La Joya, Eucaliptus en Topohoco naar Viacha te fietsen. La Paz laat ik links liggen. Die grote stad zou me toch maar stresseren.
Door de koers en de evenementen in Oruro is het reeds 14u00 tegen dat ik het centum verlaat. Ik rij nog een veertigtal kilometer alvorens ik een topkampeerplekje vind langs de Rio Desaguadero.
Iets voor het dorp La Joya sla ik rechtsaf richting Eucaliptus en verlaat de verharde weg. De zandweg is goed te berijden en volgt min of meer de vallei van de Rio Desaguadero. Bolivië is een pak goedkoper als Chili en Argentinië, en daarom probeer ik ’s middags altijd ergens een warme maaltijd te vinden in een restaurantje. Zo ook in Eucaliptus. Je hebt meestal geen keuze. Je neemt gewoon wat er is. Het is vrijwel overal hetzelfde. Eerst soep, dan wat rijst, een paar blaadjes sla en een klein stukje kip erbovenop, of twee ribbetjes. Ruim onvoldoende voor een fietser, maar onderweg eet ik ook de hele tijd en ’s avonds maak ik m’n eigen berg warm eten klaar.
Eén van de mooiere kampeerplekjes in Bolivië.
Na Eucaliptus wordt men uitgetekend pad al iets slechter en na het gehucht Villa Manquin nog wat slechter. Het begint hier ook wat meer te heuvelen. Telkens maar honderd hoogtemeters of zo, maar ik bevind me wel op 3.800 meter, en de klimmetjes zijn steil, tussen de 8 & 10%.
Cañaviri is opnieuw zo’n dorp waar ik op een middag stop voor een lunch. De soep is al op, dus het is enkel een bord rijst, blaadje sla, stukje kip.
Na men maaltijd plak ik men band. Die ben ik al sinds gisteren twee keer per dag aan het oppompen omdat ie langzaam leegloopt. Al gauw heb ik veel bekijks van de plaatselijke jeugd. Vriendelijke knullen. Ze staan versteld hoe flux & gezwind het hele zaakje opgelost is. Dan vraagt er eentje naar de prijs van men fiets. Nu heb ik lang geleerd daar in dit soort landen een beetje over te liegen, want van de echte bedragen zouden ze steil achterover vallen. Ik noem 25% van het reële bedrag. Al gauw hebben we dit samen omgerekend naar Boliviano’s en beginnen ze onderling te lachen. Voor dat geld koop je een heuse motorbike.
Dan is het tijd voor een foto. Ze vragen men Whatsapp zodat ze deze kunnen doorsturen.
Ik vertel hen dat ik geen telefoon heb. Hilariteit alom en alle respect is verdwenen nu.
Eerst betaalt die domme gringo zoveel centen voor een fiets dat je er beter een moto van kunt kopen, en nu heeft hij zelfs geen telefoon.
Fietsen op 3.700 meter hoogte, de Altiplano.
Kerk in het verlaten dorp Rivera Alta.In Bolivië heb je geen verkeersborden nodigen die aankondigen dat je een dorp nadert. Je merkt het wel aan de hoop afval die zienderogen toeneemt.
De knullen die me gezelschap hielden terwijl ik men band plakte.Kijk, je kan ook een Boliviaanse fiets kopen, en dan heb je nog centen over voor een moto én een telefoon.
Na Cañaviri rijd ik een kleine tien kilometer op de nationale weg nummer 4. Als ik deze iets langer zou volgen, kom ik op de nationale weg 1 naar La Paz. Dat gaat gegarandeerd snel, maar zal niet erg tof zijn.
Daarom draai ik voor de heuvels linksaf en slecht keienpad op. De campesinos, de lokale boeren, bewerken overal het veld met de hand. De quinoa is geoogst en waarschijnlijk maken ze hun veld klaar voor volgend jaar, of voor een volgende gewas, wie zal het zeggen. Regelmatig moet ik in gevecht gaan met meerdere herdershonden die me aanvallen. Ze lijken wel hondsdol. Telkens als je een troep schapen of lama’s nadart, weet je dat je prijs hebt. De herders, altijd een koppel man en vrouw, zitten dan gewoon te kijken. Je moet niet denken dat ze hun beesten terugroepen of zo. Neen, er komt iemand aangefietst, mijn honden vliegen erop af, en wij kijken het aan.
Opnieuw een staaltje van de Zuid-Amerikaanse mentaliteit.
In men zoektocht naar rustige paden en een wildkampeerplekje kom ik op deze overstroomde paden.Lijkt wel de bus van ‘Into The Wild’.Typisch marktpleintje op de Altiplano.
Voorbij Santiago de Quilloma rijd ik dieper en dieper de vallei van een riviertje waarvan ik de naam niet weet in. Telkens ik een heuveltje overrij heb ik mooie weidse uitzichten. Door de staat van het pad schiet ik echter traag op. Het eerste uur leg ik negen kilometer af, het tweede uur nog maar acht.
Ik heb men hoop gezet op het dorp Topohoco om te lunchen. Wanneer ik op slechts enkele kilometer van het dorp ben zie ik enkel een brug en geen huizen. Vervelend, want ik heb ook water nodig. Maar dan, opnieuw een klein heuveltje over ligt het dorpje voor me.
Zoals elk dorp hier op de altiplano is het een zielige bedoening, maar er is een winkeltje open, waar ik voor de derde dag op rij geen water vind. Cola en andere frisdranken genoeg, maar geen water. Er is ook een restaurantje waar ik zowaar een pasta maaltijd krijg.
Op de meest uitgestorven wegen kom je ze aanhoudend tegen. Ik heb er de voorbije dagen nog eens over nagedacht en het moet inderdaad zo zijn dat ze hier pampers dragen van de kribbe tot het graf. Het zijn er gewoon teveel om enkel aan de babies toe te schrijven. Vandaar dat al die vrouwen natuurlijk een hoepelrok dragen en alle mannen een trainingsbroek. Als ze dan ‘s avonds van het veld komen smijten ze op weg naar huis hun volgescheten pamper weg. Thuis aangekomen doen ze dan de pamper voor de nacht aan, die ze ‘s ochtends, op weg naar het veld, opnieuw weg smijten. En die hele zakken vol pampers komen natuurlijk uit de busjes die de werkers naar het veld brengen. Dan verzamelt iemand de pampers van de nacht in een zak en zwiert deze naar buiten. Zo gaat dat in Bolivië.Restaurant in Topohoco
De locals raden me aan om via Corocora naar Viacha te fietsen. Dan kom ik binnen ongeveer 25 kilometer op het asfalt. Ik luister niet en neem het door mezelf uitgezette weggetje de andere kant op.
Er volgt een steile klim naar 4.223 meter met stijgingspercentages tot 12%.
Vanop de top heb ik een prachtig uitzicht op de 6.862 meter hoge Ilimani.
Ook hier, op deze verlaten paden, mag je van geluk spreken als je honderd meter kan fietsen zonder een ingepakt hoopje stront te vinden. Nooit meer dan tweehonderd meter.
De weg, wordt steeds ‘rustieker’ en gaat door een prachtig gebied. De dorpjes bestaande uit lemen hutjes rijgen aan elkaar. Hoe landelijk het hier ook is, overal staal wel een hutje, waar ’s avonds een herder zen intrek neemt met zen roedel honden. Hierdoor is kamperen in dit gebied iets minder eenvoudig dan de foto’s doen vermoeden.
Telkens denk je, voorbij die bocht, of over die heuvel ben ik uit het zicht van dit hutje en kan ik men tent opzetten, en dan verschijnt er telkens een nieuwe hut.
Op het einde van de dag heb ik slechts 49 kilometer op de teller, ondanks dat ik hard gewerkt heb. Als ik over de geasfalteerde route 1 zou fietsen, zou ik in dezelfde tijdspanne minstens dubbel zo ver fietsen, maar het zou nog niet half zo plezant en interessant zijn.
Nog een ‘Into the Wild’ bus. Deze staan allemaal langs de kant van de weg, in panne. De berg Ilimani (6.862 meter) in de achtergrond.Pampers. Je moet dan goed opletten als je een auto achterop hoort komen, want als deze je juist passeert ter hoogte van waar de pampers op de weg liggen… je kan je de gevolgen inbeelden.
Wanneer ik ’s nacht even uit de tent moet voor een sanitaire pauze zie ik de enorme lichtvervuiling van La Paz in het noorden, toch nog 50 kilometer hiervandaan, zoals de kraai vliegt. De nachten zijn nog steeds fris, ongeveer -5°C. Ideaal om te slapen. Overdag stijgt de temperatuur naar begin 20°C hier op de Altiplano.
De volgende ochtend krijg ik na een kleine tien kilometer een eerste uitzicht op La Paz.
Van ver is het wel indrukwekkend, die grote stad in de vallei, met ten oosten de besneeuwde Illimani en ten noorden van de stad de witte piek van de Potosi, met 6.088 meter één van de laagste ‘zesduizenders’ en daarom populair bij klimmers om eens op die hoogte geweest te zijn.
Iets voor het dorp Collana is het voorbij met de pret. De rust die ik de voorbije dagen kende maakt bruusk plaats voor een niet aflatende stroom vrachtwagens die stenen afvoeren die hier uit een berg gehakt worden. Deze versleten monsters braken grote zwarte gifwolken uit. Ze rijden nauwelijks sneller als ik. Een tijdje houd ik telkens in voor zo’n vrachtwegen voor me, maar dan besluit ik hem en z’n twee collega’s voorbij te steken. Ik zie namelijk dat er daar een gat zit van enkele honderden meters met hun voorganger, en zo kan ik toch een beetje ademen.
Een tiental kilometer gaat het goed zo, maar dan beginnen zich auto’s en minibussen tussen het verkeer te mengen, en die vinden het weer nodig om met zo’n rotvaart door de stofwolken heen te vliegen, dat ik opnieuw meermaals voor men leven vrees.
Een auto steekt mij voorbij en gaat dan even links van de vrachtwagen kijken of hij er voorbij kan. Ik zie een andere vrachtwagen van de andere kant komen. Toch besluit de automobilist de vrachtauto voorbij te steken en met een hoop gebonk en piepende remmen staan de twee vrachtauto’s en de personenauto min of meer drie op een rij over de breedte van de weg stil. Wat die chauffeur bezielt weet ik niet, en hij ook niet. Ze doen hier maar wat. En jij rijdt ertussen. Tussen al dat stof, denderende vrachtwagens en laagvliegende auto’s door, moet je ook nog de aanvallen van de honden afslaan, vaak toch zo’n dertigtal per dag.
Stijf van de stress arriveer ik in Viachi, een voorstad van La Paz waar het nog geen sinecure blijkt een overnachtingsplaats te vinden.
Het ‘Plaza Hostal’, op de plaza, is zo vies en vuil en stinkt, en wil me zelfs geen kamer tonen alvorens te betalen, dat ik men zoektocht verder zet. Uiteindelijk kom ik in het Concordia Hostal terecht. Het is nog in aanbouw, maar de dekens waar ik onder moet liggen stinken reeds verschrikkelijk.
Markt in Viacha.
Van Viacha probeer ik opnieuw het verkeer te vermijden door het kleine weggetje naar Laja te nemen. Dit loopt echter via de grote cementfabriek, waar blijkbaar al die trucks van gisteren heen reden. Ook van de cementfabriek tot het +/- 10 km verderop gelegen Laja is het een drukte van jewelste met trucks. De onverharde weg is opnieuw superslecht. Diepe kuilen en uitstekende stenen als voetballen zo groot.
Na Laja blijf ik op kleine weggetjes, maar keert de rust weer. Op hondenaanvallen na.
De hele alternatieve route vanuit Oruro is de moeite, maar beter is het waarschijnlijk om in Collana af te buigen naar de hoofdroute 1 en La Paz in te fietsen. De stad kan dan verlaten worden met de teleferik naar El Alto, vanwaar je op de drukke weg richting Titicaca komt, maar wel een brede zijstrook hebt.
Ik kom uiteindelijk ook op die drukke weg terecht, maar ben toch blij weer even asfalt onder de wielen te hebben.
Nog maar een drietal kilometer fiets ik op deze weg en een terreinwagen met een fiets op het dak stopt en gebaart mij hetzelfde te doen. Het is Cristiano, de eigenaar van de Casa de Ciclistas in La Paz. Wat is de kans ? La Paz, een stad met ruim een miljoen inwoners en één Casa de Ciclistas. Die eigenaar rijdt mij dan voorbij luttele minuten nadat ik op de hoofdweg ben.
Hij vraagt waarom ik hem niet bezocht heb in La Paz, en ik leg hem uit dat ik niet zo dol ben op steden. Hij is op weg naar zijn huis een eind verderop en nodigt me uit morgen binnen te springen, en belooft me een plekje voor de tent onder de bomen.
Ik mis bomen al een aantel maanden, en ga graag op de uitnodiging in.
Huarina, uitzicht op het Titicaca meer vanuit m’n heel basic kamertje.
Op de markt in Achacachi.
Afval, afval, afval…
Ik overnacht in een heel eenvoudig pensionnetje in het dorp Huarina. Hier is de afslag naar Copacabana en de hoofdweg naar Puno. Ik blijf echter de oostzijde van het Titicaca meer volgen, hopend op rustiger wegen. Dat zou echter nog een tijdje op zich laten wachten.
Lago Titicaca
Via dit pad dat afdaalde naar het Titicaca meer vond ik een mooi plekje voor de tent.
Wildkamperen tussen de eucalyptusbomen met zicht op het Titicacameer.
Ik kamp ondertussen al een maand met diarree, en deze begint ondertussen duidelijk men krachtenarsenaal uit te putten. De dagafstanden lopen terug naar iets tussen de 30 en 40 kilometer. Tot meer blijk ik niet meer in staat te zijn. Gelukkig vind ik enkele keren nog wel een tof plaatsje om de tent weg te zetten. Het verkeer wordt pas draaglijk na het plaatsje Achacachi. Maar dan wordt het wel heel mooi, met uitzichten op het titicacameer in het westen en enkele heuvels in het oosten.
Titicaca is het grootste meer van Zuid-Amerika en het hoogste bevaarbare meer ter wereld (op 3.810 meter).
Dat adjectief ‘bevaarbaar’ wat er steeds bijgezet wordt lijkt me zeer belangrijk, want het is natuurlijke verre van het hoogste meer ter wereld.
En wanneer is een meer ‘bevaarbaar’ ?
Moet er een mammoettanker op kunnen varen (wat zeker zou kunnen hier), of een binnenschip, of een kayak ? Er zijn natuurlijk massa’s hogere meren waarop je met je kayak kan.
Men exit-stempel uit Bolivië krijg ik in het plaatsje Puerto Acosta, vanwaar een steil en aanvankelijk heel slecht pad richting de internationale grens en de Peruviaanse douane in Tilala voert.
Het laagste punt op de Boliviaanse Altiplano was 3.549 meter, het hoogste 4.345
Bij het buiten rijden van Conima. Rechterkant van de weg.Linkerkant.Kamperen op een duin, juist geen 4.000 meter boven de zeespiegel.Een kleine inspanning is vereist om mooie plekjes te vinden voor de nacht.Vanop de weg zag ik deze plas en ging even kijken. Hij was als zovele andere in Bolivië. Je kan de eenden met hun kuikens tussen het vuil zien zwemmen. Ze hebben geen andere opties.Internationale grensovergang ! De steile, maar vooral mooie weg naar Peru.
Boliviaanse Altiplano:
Distance: 1.096 km
Total distance South-America: 11.228 km
Average km per cycling day Bolivia: 60,88 km
Altimeter Bolivia: 6.713 m
Route: Paso Sico – San Pedro de Atacama – Ge!seres El Tatio – Inacaliri – San Pedro – Ollague
After our windy night a few kilometer passed the Argentinean border, the road kept going up and up. Paso Sico is not the highest point. We, Frederic and I, keep climbing to a first pas at 4.450 meter. The good news is that right at the Chilean side of the border, the gravel road turned into smooth asphalt. And no traffic. After a welcome descent, we climb to another pass at 4.570 meter, yet another record for me. In the distance we see several smaller salt lakes.
As the customs wanted give me only 1,5 liter of water, and nothing to Frederic, we were running low. Luckily, there’s a Chilean police post as well further down the road and they are more accommodating.
The scenery is definitely the most stunning I’v seen so far in South-America. Colorful mountains, electric blue sky, white salt flats and then … the first laguna appears. With that also the first tourist bus that seems to come up all the way from San Pedro de Atacama, still three days away for us on the bike. Luckily, they don’t stay too long. They have a busy schedule to follow, I reckon 🙂
In an old mining post, still manned buy two friendly guys, we manage to get a warm meal and a shower for a very decent price. We could even stay for the night, but there are still a couple of hours daylight left, and we choose to carry on. We end up spending the night at an army camp. A team of about 30 guys, and a medic, goes out every day to clean up the anti personnel mines, which apparently still lay around in abundance along the Chilean / Argentinean border. And even more along the Chilean / Bolivian border, the soldiers tell me. I don’t know whether that’s a Pinochet thing ?
But I cycled along huge mine fields near the Strait of Magellan as well. All these countries here don’t have a very friendly past with one another.
Passing the Tropic of Capricorn in the Atacama desert, a few kilometer before entering San Pedro de Atacama, I enter the tropics.
Next day, the wind blows like hell. We have to take turns riding in the front so the other can have a small break. The going is tough, but we are rewarded with more snowcapped volcanos and another laguna.
After Toconao, the road gets bussier.
I stayed for six nights in San Pedro de Atacama in a nice room to get a good rest, do some bicycle maintenance, update the website and prepare my route into Bolivia.
Many cyclists take the so called ‘Laguna Route’ towards Uyuni in Bolivia, but I read, and heard horror stories about how sandy that stretch is, and the numerous tourist Jeeps that pass you all day long at high speed, covering you in dust. I say goodbye to Frederic, who will ride this route.
One of my last days in San Pedro de Atacama, I cycled towards the Valle de Luna. I went around noon-time, which is ideal. You have the place almost to yourself. All toursits do the same thing, and one of these things is ‘sunset at Valle de Luna’.
If the scenery coming down from Paso Sico was so beautiful already, this Vale de Luna is even more spectacular. I can imagine astronauts would come here to practice. It really looks like the moon or Mars.
On my way back to the hotel, later that afternoon, I count 32 minibuses driving to the Val de Luna, plus Jeeps and cars.
They must be sitting on that hill with close to a thousand people, watching the sunset.
Charming.
From San Pedro de Atacama, I headed straight north towards the El Tatio Geysers. Back from 2.600 meter, up to the ‘Altiplano’ above 4.000 meter. The climb isn’t very steep, but the road is some sort of destroyed asphalt.
The church in San Pedro de Atacama.
Flamenco’s, from north to south in Chile & Argentina, at sea level and at + 4.000 meter, always looking for food. A bit like me.On my way up the altiplano, I passed a small hamlet where I could buy some empanadas with Lama meat. They were delicious, and I reckon that meat is pretty healthy.
Behind those mountains is Bolivia.The whole border is lined with volcanos, this one releasing some yellow smoke.
Late in the afternoon on my second day out of San Pedro de Atacama I arrive at the El Tatio Geyser. The park rangers say it is closed for the day and I should camp at the parking lot.
I tell them I’m not here for the geyser, that I’m on my way to Ollague, at the Bolivian border. They look stunned at me.
“You have to go via Calama”, they say.
I’m not very pleased with that answer. I tell them it took me two days to cycle up here, and there is no way I will go back. “Look, here is my map, and there’s a little road going further north from here towards Inacaliri. I can even see the track going up over there, behind the geysers”.
They don’t really know what to do with this information. One of the guys tells me that sometimes they have a cyclist coming up to the geyser, but never one that wanted to go beyond here.
They consult another guy who just arrived from San Pedro de Atacama in a Jeep with some supplies.
Luckily for me, he says that it might be possible with a bicycle.
There is a German couple with an off-road camper on the parking lot, and they are not allowed through. The track seems to be out of use.
After a while, and after filling up my water bootles, they let me go through.
I pitch my tent at the far end of they geyser field. It will be a bad night.
I’m camping at 4.30O meter, it is freezing at night and …. I have mice in my tent ! I take all my bags in the inner tent, because these little bastards are famous for biting holes in your panniers. But I’m also afraid they will damage my tent. Several times a minute I have to chase them away, but they keep coming back, all night long. Why aren’t they going down to San Pedro de Atacama, where it’s warm and where there’s a lot of food ?
Mice at 4.300 meter …. 😦
Camping just above the geyser field.The friendly German Couple gave me a beer for the night. For Belgians, Heineken is the worst beer in the world, but still it tasted wonderful and at 4.300 m, it was nicely chilled.
Next morning, I hear all the tourist buses, Jeeps, cars arriving before the sunrise.
As they all go to the sunset together, they come here for the sunrise.
The Jeeps and buses leave San Pedro de Atacama at 4:30 am.
And … I find it all a bit disappointing. No spectacular geysers like you see them in Iceland, Yellowstone or Rotorua, New-Zealand. Just a bit of smoking coming from the earth at several place and some water bubbling up.
If I had to get out of bed before 4 am to see that ….
The reason they come that early is that later in the day it warms up and you even don’t see the smoke anymore.
It’s a tourist trap, don’t do it when you’re here.
This is just one of the parking lots. There are several, all packed. By 9:30 am, they’re all gone again and the place is deserted.
Yesterday, late evening two military vehicles passed my tent. Probably this ‘road’, skirting the border, is only used by them.
The Germans with the camper tried to sneak through this morning, but had to turn back as there were too many big rocks on the road.
On the bike, it’s a fine trail.
It’s hard. The road climbs again over 4.500 meter and has a section with deep sand where I have to push for a few hours. It gets cold here at night, there’s no water (hey, you’re in the Atacama, driest place on earth) and I haven’t seen a single soul in 48 hours. You’re on your own here. Nobody will come to rescue you when things go wrong.
And that’s fine.
I hit the pavement again at San Pedro, which is basically a train station with some slums around it. There’s a big white water tank at the other side of the railway line, which has potable water. I didn’t see any place to eat, or to buy food. Which is no problem, I still carry enough from San Pedro de Atacama.
From here, the road is paved all the way to the border. I’m passing several other salt flats and have to be creative in finding places to pitch the tent. The wind blows here, and there’s not much shelter.
Had to rebuilt the walls a bit here in order to fit the tent.
Camping near Cebollar, a train station and some sheds next to one of the salars. It looks like camping in Beirut, but at least it has good shelter from the wind. And for the second time in four nights… mice in the tent 😦
At Ollague I finish what you could call the first part of this trip. The last seven months I spend in Argentinië and Chile, where I cycled 10.132 kilometer.
Total since I’ve started this trip in April 2016: 30.843 km.